Ze hoorden mijn schreeuwen niet
Lyanne Paskamp (1965) wordt in 1992 als militair chauffeur uitgezonden naar de Bosnische hoofdstad Sarajevo. Het toeval wil dat haar echtgenoot Erik als marechaussee op dezelfde locatie terechtkomt. Het echtpaar wordt ingekwartierd in het roemruchte Rainbow Hotel dat zwaar onder vuur komt te liggen als de oorlog in alle hevigheid losbarst. De Nederlandse eenheden waar zij deel van uitmaken, zien zich gedwongen om onder voortdurende beschietingen te vluchten naar Belgrado. Na terugkeer in Nederland is er nauwelijks sprake van nazorg. Als Erik door een zwaar dienstongeval een arm kwijtraakt, haar vader in 2004 overlijdt en vervolgens blijkt dat haar tweede dochter Anniek suïcidaal is, raakt Lyanne in steeds grotere geestelijke nood. Met de diagnose posttraumatische stress stoornis (PTSS) begint een moeizame tocht langs hulpverleningsinstanties, maar een succesvolle behandeling blijft uit. Dankzij onder meer een pelgrimstocht naar Santiago de Compostella knokt Lyanne zich langzaam maar zeker een weg terug naar geluk voor haarzelf en haar gezin.
Lyanne, samen op missie geweest. Hebben jullie elkaar bij Defensie leren kennen?
“Nee, ik leerde Erik kennen in 1984. Ik was 19 jaar en zat op school. Erik werkte als marechaussee bij het ministerie van defensie. Ik gaf al gauw de brui aan het studentenleven. Ik wilde net als mijn vrienden geld verdienen. Binnen een jaar verliet ik school, vond ik een administratief baantje en woonde ik met Erik in een gehuurde rijtjeswoning in Goor. Nog een jaar later, op 21 november 1986, zetten wij een handtekening onder onze namen op de trouwakte. In voorspoed en tegenspoed, in vreugde en verdriet, in gezondheid en ziekte, we beloofden elkaar te steunen en trouw te blijven. In 1988 ging Erik een half jaar op uitzending naar de Sinaï.
De weg naar een mooie administratieve carrière liep dood. Ik stond op een kruising en vroeg mij af welke richting ik op moest. Een administratieve baan was geen uitdaging meer. Op een gegeven moment kwam ik bij het bladeren door de televisiegids een aanmeldingsformulier tegen om te solliciteren naar een baan bij Defensie. Met Erik en het avontuur in de Sinaï in gedachten, knipte ik de bon uit en stuurde hem op. Na de medische en psychische keuring begon ik in januari 1990 bij de verbindingsdienst. Ik haalde in Blerick mijn AMO en volgde de rijopleiding in de LARO. Na drie maanden werd ik overgeplaatst naar Garderen”.
“Op de dag dat ik te horen kreeg dat ik mee mocht op missie naar voormalig Joegoslavië, zat Erik met zijn eenheid op oefening in Duitsland. We hadden een huis gekocht in Delden waar we met de verbouwing en inrichting hiervan zo goed als klaar mee waren. De eenheid waar Erik bij zat, 11 MarEsk zou in het kader van bezuinigingen worden opgeheven. Hij had gesolliciteerd op een functie in Duitsland bij de brigade in Bergen. Later dat jaar zouden we moeten verhuizen.
Omdat we de eerste lichting waren, zou de ‘opwerkperiode’ niet heel lang zijn. Ik zou een langere tijd van huis zijn. We moesten allerlei zaken regelen wat betreft de verkoop van ons huis. Erik kreeg daarom permissie om de oefening eerder af te breken. We hadden beiden geen probleem met deze chaotische toestanden. Het hoorde bij het militair zijn.
Door ervaring en de goede herinneringen van de eerdere uitzending van Erik had hij mij altijd aangemoedigd om, als dergelijke kans zich voor zou doen deze altijd te grijpen.
Toen Erik thuis was kreeg hij een telefoontje van de Bataljonsstaf. Ze moesten mensen leveren voor de Joegoslavië missie en wilden hem daarvoor aanwijzen.
Wat we zelf niet voor mogelijk hielden was dat we beiden in hetzelfde missiegebied kwamen.
Dat is best wel bijzonder, eigenlijk. Hoe was dat?
Behalve in hetzelfde gebied, werden we ook nog eens gestationeerd in hetzelfde verblijf van het Nederlandse hoofdkwartierverblijf ‘Rainbowhotel’ in Sarajevo. Erik zat bij de MP Coy en ik bij de chauffeurspool, bestaande uit acht chauffeurs.
In eerste instantie kregen Erik en ik een kamer op verschillende verdiepingen. We hadden beiden een andere groep collega’s en vielen onder het bevel van een andere commandant. Administratief vielen we beiden wel onder Nederlandse commando. Mannen en vrouwen kwamen niet bij elkaar op een kamer. Omdat Erik en ik bij toeval op dezelfde plek zaten, werd pas een paar dagen na onze aankomst bekend dat wij een getrouwd stel waren. Men stelde voor een kamer te delen. En ondanks onze mening dat werk en privé gescheiden moesten blijven, verhuisde ik van de tweede naar de vierde verdieping.
We lieten elkaar vrij in wat we deden. Ik had wel altijd iemand om op terug te vallen. Terugkijkend kan ik zeggen dat ik erg blij ben dat we nu ervaringen kunnen delen”.
Ben je na die missie nog lang bij Defensie gebleven?
“We woonden in Seedorf. Ik werkte bij de veldpost. Toen ik in 1994 zwanger raakte van onze oudste dochter ben ik met eervol ontslag de dienst uit gegaan. Als je ooit militair bent geweest blijft er volgens mij altijd een deel van jezelf militair. Zo ervaar ik dat tenminste in mijn nabije omgeving. Onze oudste dochter is sinds dit jaar bij defensie gaan werken en als ik nu de camo-kleding aan de waslijn zie hangen, krijg ik wel een gevoel van heimwee. Ik kijk met een trots gevoel terug”.
Je hebt nogal wat mee gemaakt, zaken waarmee je worstelde? Op welk punt besloot je hulp te zoeken?
“Het was maart 2006, bijna 15 jaar na mijn uitzending. Ik werkte nog steeds bij de gemeente Hof van Twente. Ik had een sollicitatiegesprek naar een andere functie. Tijdens het gesprek werd gevraagd naar mijn ervaring als militair. Het overviel mij. Ik sprak er bijna nooit over, zeker niet gedetailleerd. Ik had er moeite mee. Het greep mij bij de keel. Ik moest twee weken wachten op de uitslag, maar al na een week belde ik zelf. Ik zag ervan af. Omdat ik nergens rust kon vinden, stelde ik voor om mijn ontslag in te dienen.
Het huis was voor mij de veilige plek. Hier hoefde ik niemand, ook mijzelf niet, iets uit te leggen. Toch? Mijn hoofd was als een overvol bord spaghetti. Ik kon mij moeilijk concentreren en zelfs de kleinste dingen kostten bergen met energie. Mijn spiegelbeeld vermeed ik. Minuten werden uren en dagen werden weken.
Ik wilde er alleen voor de kinderen zijn. We hadden drie dochters. Ik verwachtte dat thuis zijn bij de kinderen mij de rust zou geven waar ik zo naar verlangde. Niets was minder waar. Ik probeerde het echt, ik hield zoveel mogelijk met iedereen rekening. Ik mocht niet uitglijden. Ik moest een goede moeder zijn, een goede echtgenote, een goede dochter, een goede zus en vriendin. Mijn grootste angst was om mensen te verliezen.
Het ging niet goed met onze middelste dochter. Zij ging voor gesprekken naar Algemeen Maatschappelijk Werk. Ze was een meisje dat graag haar grenzen opzocht en het liefst eroverheen. Ik kon het niet meer handelen. Op het moment dat Anniek boven aan de trap stond en ik haar een duw wilde geven, was er iets in mij geknapt. Dit kwam niet meer vanzelf goed. Terwijl ik dacht dat het probleem bij haar lag, werd mij gezegd dat het ook wel aan mij kon liggen.
Ik voelde woede. Ik was kwaad op mijzelf en op de wereld om mij heen. Ik wist niet wat er met mij aan de hand was. De maatschappelijk werkster waar onze dochter naartoe ging vroeg mij of de klachten die ik had mogelijk verband hielden met wat ik als militair in Joegoslavië had meegemaakt. Het was zo lang geleden, bijna 15 jaar, dat ik dit zelf bijna onmogelijk achtte. Het werd voor mij tijd om professionele hulp te zoeken”.
Plaats een Reactie
Meepraten?Draag gerust bij!